Werkwijze van de pedagogische gastouder


----------------------------------------

Inhoudsopgave


1         Inleiding

2         Pedagogisch kader gastouderopvang

2.1      Hoe bied je emotionele ondersteuning?

2.2      Respect voor autonomie

2.3      Leidinggeven en structuur bieden

2.4      Praten en uitleggen

           2.4.1   Top 10 van kinderwensen

2.5      Ontwikkelingsstimulering

           2.5.1   Cognitieve ontwikkeling van je kind

2.6      Interacties begeleiden tussen de kinderen

3         Overzicht gemiddelde motorische ontwikkeling van een kind tot 5 jaar

3.1      1e maand

3.2      2e maand

3.3      3e maand

3.4      4e maand

3.5      5e maand

3.6      6e maand

3.7      7e maand

3.8      8e maand

3.9      9e - 10e maand

3.10    11e - 12e maand

3.11    13e - 14e maand

3.12    15e - 16e maand

3.13    17e - 18e-maand

3.14    Tot 20 maanden

3.15    1,5 - 2 jaar

3.16    2 - 2,5 jaar

3.17    2,5 - 3 jaar

3.18    3 - 4 jaar

3.19    4 - 5 jaar

3.20    5 - 9 jaar

3.21    9 - 12 jaar

4        Bronnen

----------------------------------------



1  Inleiding


In het pedagogisch beleidsplan wordt al gesproken over het belang van een eenduidige verzorging en opvoeding. Wanneer ouders en gastouders het in grote lijnen eens zijn over het pedagogisch beleid wordt het onderling vertrouwen bevorderd en dit is in het belang van het kind. Om dit te bereiken, hier een leidraad voor de gastouders om te werken met de vier pedagogische basisdoelen, gebaseerd op de pedagogische visie van Mw. professor Dr. J.M.A. Riksen-Walraven1.


De vier pedagogische basisdoelen zijn:

1. Het bieden van emotionele veiligheid.

2. Gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van persoonlijke competenties.

3. Gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van sociale competenties.

4. Gelegenheid bieden tot het eigen maken van waarden en normen.


Zoals professor Riksen-Walraven zegt:”Een kind is niet in staat indrukken en ervaringen op te nemen wanneer het zich niet veilig voelt in zijn of haar omgeving”.

De vier pedagogische basisdoelen optimaliseren de ontwikkeling van het kind.

Uiteraard mag iedere gastouder hier haar eigen interpretatie aan geven.


Hoe kan een gastouder aan deze doelen werken?

- Interactie met een kind;

- leeftijdsgenootjes — hoe zet je de aanwezigheid van andere kinderen in;

- inrichting van de binnen-/buitenruimte, activiteiten en spelmateriaal.



2  Pedagogisch kader2 gastouderopvang


Met de zes interactievaardigheden bestrijkt een gastouder alles wat een kind nodig heeft;

1. Emotionele ondersteuning bieden.

2. Respect voor autonomie.

3. Leidinggeven en structuur bieden.

4. Praten en uitleggen.

5. Ontwikkelingsstimulering.

6. Interacties tussen kinderen begeleiden.


2.1  Hoe bied je emotionele ondersteuning?

Emotionele veiligheid ontstaat door veiligheid te bieden. Peuters, bijvoorbeeld, worden overvallen door emoties, die leiden tot een onveilig gevoel waardoor ze volwassenen nodig hebben om zich weer veilig te kunnen voelen. Ga gesprekjes met ze aan, luister actief en laat zien dat je begrijpt wat een kind vertelt en moedig het kind aan om verder te vertellen.


Gesprekstechnieken volgens Martine Delfas:

- Vul gevoelens van kinderen niet in;

- stel open vragen aan kinderen;

- stel geen suggestieve vragen;

- laat merken dat je hun mening op prijs stelt;

- vraag niet naar 'wanneer' maar naar ‚waar';

- combineer zo nodig praten en spelen;

- sluit het gesprek goed af.


2.2  Respect voor autonomie

Respect hebben voor de eigenheid van een kind en uitgaan van de eigen kracht van kinderen. Ieder kind heeft een eigen manier van ontdekken en een eigen tempo. Een kind heeft ruimte nodig waarin het vertrouwen en aandacht voelt van de volwassenen. Alle momenten van de dag kun je respect voor autonomie geven: in verzorging, spel en activiteiten.


2.3  Leidinggeven en structuur bieden

Kinderen leren het meeste door zelf uit te proberen. Daarom is het belangrijk om een kind extra te belonen en te prijzen als het iets goed heeft gedaan, om te wachten tot een kind vraagt om hulp of wachten tot het moment dat een kind echt niet zelf verder kan.

Hulp geven op zo’n manier dat het kind het gevoel heeft dat hij/zij het uiteindelijk toch zelf gedaan heeft. Je kunt bijvoorbeeld meespelen als gast of doelgericht meespelen als het niet zo goed gaat.


Ook wordt er aangeraden om iedere dag gelegenheid te geven tot vrij spel. Dat is goed voor:

- Kinderen zelf laten bepalen wat, hoe, waar, waarmee en met wie ze spelen;

- kinderen zelf laten bepalen wanneer ze stoppen;

- kinderen eigen keuzes laten maken;

- kinderen leren zelf te spelen;

- kinderen kunnen experimenteren;

- kinderen leren samenspelen.


2.4  Praten en uitleggen

De gastouder kan kinderen mee laten praten en beslissen over bepaalde onderwerpen. Dit geeft kinderen het gevoel dat zij ook belangrijk zijn en meetellen. Waar kunnen kinderen bijvoorbeeld over mee praten:

- De inrichting van binnen-/buitenruimte;

- activiteiten;.

- spelmaterialen;

- eten en drinken.


Tip:

Bij groepsregels kun je voorbeeld samen praten over hoe je met elkaar omgaat en welke verplichtingen er zijn. Bij eten en drinken zou je kunnen bespreken welk voedsel en drinken lekker, gezond en geschikt zijn. Ook over de wijze waarop je samen kunt eten en drinken, bijvoorbeeld wel of niet op vaste tijden.


2.4.1  Top 10 van kinderwensen:

1. een andere naam.

2. Indeling van de ruimte, bijvoorbeeld de eigen ruimte.

3. Meer vrijheid, bijvoorbeeld kiezen wat je doet, zelf tijd indelen, niet teveel regels.

4. De computer en televisie.

5. Verandering, bijvoorbeeld af en toe iets heel anders meemaken of ondernemen.

6. Meer mogelijkheden om buiten te spelen.

7. Hutten bouwen.

8. Niet te ver van huis of school willen zijn.

9. Individuele afspraken, bijvoorbeeld eigen afspraken op het gebied van zelfstandig naar huis, meegaan met een vriendje, elders voetballen, etcetera.

10. Een veilige omgeving waar je niet bang hoeft te zijn te worden gepest.


2.5  Ontwikkelingsstimulering

De gastouder draagt bij aan de ontwikkeling van nieuwe kennis en vaardigheden van de kinderen. Ook via haar gesprekken met de kinderen stimuleert zij hen om verder te komen op alle ontwikkelingsgebieden. Dat kan gaan om kennis en denken, om sociale omgang met anderen, maar net zo goed om creatieve of sportieve vaardigheden. Zij stelt vragen, daagt uit tot redeneren en overleggen en tot het zelf vinden van oplossingen. Daarvoor moet je het kind volgen in zijn ontwikkeling en aansluiten bij de behoeften en interesses van het kind. Hiervoor moet je niet alleen op de hoogte zijn van het ontwikkelingsverloop van kinderen. Je moet ook weten hoe je kinderen moet observeren. Die observaties zijn dan weer het uitgangspunt voor hoe je handelt. We noemen dit handelingsgericht observeren.


2.5.1  Cognitieve ontwikkeling van je kind

De cognitieve ontwikkeling van baby, peuter, kleuter en schoolkind omvat alles op het gebied van geheugen en leren: taalontwikkeling, bewustzijn, waarnemen etcetera. Hoe ontwikkelt het kind zich en hoe kun je de cognitieve ontwikkeling stimuleren?

- Geef kinderen de kans om zelf kennis te ontwikkelen. Bied niet zozeer kant-en-klare kennis

- aan, maar stel vragen en geef hints die het kind helpen om zelf de weg te vinden;

- de ontwikkeling van kennis hangt samen met de ontwikkeling van taal. Praat veel met de kinderen over het hoe en waarom van dingen;

- geef de kinderen de ruimte om hun eigen ideeën te verwoorden. Neem hun ideeën serieus en vraag door als je een redenatie niet goed kunt volgen. Het verwoorden van gedachten is op zich al bevorderlijk voor de denkontwikkeling;

- zorg voor cognitief uitdagend materiaal: technisch speelgoed, informatieve boekjes, computerspellen, etcetera;

- kies bij het voorlezen aan kleuters voor verhalen met een duidelijke verhaallijn en een probleem en/of een verrassende wending. Dat biedt meer kansen om de kinderen te laten nadenken over het verhaal.


Tip:

Let erop dat de materialen en activiteiten die je aanbiedt passend zijn voor de leeftijdsgroep; niet te moeilijk, maar ook niet te makkelijk. Kinderen kunnen heel goed zelfstandig aan de slag met denkstimulerende activiteiten, zoals een puzzel maken, een huis bouwen of een experimentje uitvoeren. Als je kinderen van verschillende ontwikkelingsniveaus samen laat spelen, leren ze van elkaar. Als jij meespeelt, kun je het spel extra interessant maken door een nieuw probleem op te werpen en vragen te stellen waardoor de kinderen gaan nadenken en nieuwe ontdekkingen doen: “Zou je het ook zo kunnen maken dat …?”, “Hoe kan het nou dat …?”, “Is er ook een andere manier om …?”, “Wat denk je dat er gebeurt als …?”. Je legt weinig uit en je geeft alleen hints als de kinderen echt niet verder komen. Ook bij het geven van feedback ben je zo min mogelijk sturend: “Ja, dat zou kunnen.”, “Hoe bedoel je dat precies?”, “Waarom denk je dat?”


2.6  Interacties begeleiden tussen de kinderen

Het is voor de ontwikkeling van kinderen goed dat ze in aanraking komen met leeftijdsgenootjes. Zo kunnen ze oefenen om met elkaar om te gaan, samen te spelen, voor zichzelf op te komen of aardig voor een ander te zijn. Omdat kinderen binnen de gastouderopvang in kleine groepjes met andere kinderen opgevangen worden is dit een ideale plaats om sociale vaardigheden te oefenen. Kinderen doen daarbij positieve en negatieve ervaringen op. Als gastouder heb je door je manier van ondersteunen en begeleiden veel invloed op de manier waarop interacties tussen kinderen verlopen. Het is dus niet alleen belangrijk dat je zelf positieve interacties met kinderen aangaat, maar ook dat je positieve interacties tussen kinderen onderling bevordert.


Wanneer kinderen negatieve interacties met elkaar hebben, is het goed dat je de situatie en de gevoelens van de betrokken kinderen benoemt. De kinderen voelen zich dan gezien. Daarna kun je de kinderen helpen hun conflict op te lossen en op een positieve manier op elkaar te reageren. Met name in een vast groepje met een positief groepsklimaat krijgen kinderen de kans om hechte relaties met elkaar op te bouwen. Hieruit ontstaan waardevolle interacties tussen kinderen, die een positieve invloed hebben op de sociaal-emotionele ontwikkeling. Zorg ervoor dat je niet alleen reageert wanneer kinderen negatieve interacties met elkaar hebben, bijvoorbeeld bij een conflict, maar dat je ook reageert wanneer kinderen op een positieve manier contact met elkaar hebben, bijvoorbeeld wanneer ze elkaar een compliment geven of fijn samen spelen. Kinderen die positieve ervaringen opdoen in sociale omgang met andere kinderen ontwikkelen zelfvertrouwen, sociale competentie en een groter inlevingsvermogen.


Met deze zes interactievaardigheden bestrijkt een gastouder alles wat een kind nodig heeft: de zorg voor veiligheid en welbevinden, autonomie en participatie, spelen, leren en sociale relaties. Bij sommige kinderen gaat dat vanzelf, bij anderen is het weleens zoeken. Bij kinderen die impulsief, snel afgeleid of driftig zijn, maar net zo goed bij kinderen die juist verlegen of erg op zichzelf zijn, vraagt goed communiceren extra aandacht van de gastouder. Heel concreet gaat dat om: goed luisteren naar kinderen, met hen praten, hen positief benaderen, duidelijke grenzen aangeven en conflicten in goede banen leiden.


Hieronder wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van het motorische ontwikkelingsgebied van kinderen van 0 jaar tot en met 12 jaar, hetgeen een overzicht is van de gemiddelde leeftijd waarop kinderen qua motoriek bepaalde vaardigheden (zouden) moeten kunnen beheersen. Er dient echter uitdrukkelijk bij gezegd te worden dat er in de praktijk altijd sprake is van individuele verschillen. Niet alleen omdat kinderen verschillen in tempo van ontwikkeling, chronologie van de fasestappen en de eigen mogelijkheden, maar ook de omgevingsfactoren spelen een belangrijke rol in de ontwikkelingsfasen. Zo zal bijvoorbeeld ook de mate waarin een kind gestimuleerd wordt door de omgeving, ouders, broertjes en zusjes, peuterspeelzaal, crèche, kinderdagverblijf, school etcetera een wezenlijke factor zijn.



3  Overzicht gemiddelde motorische ontwikkeling van een kind tot 5 jaar


3.1  1e maand

- Zowel op de buik als op de rug liggend zijn de arme en benen meestal gebogen in de

- gewrichten (schouder, elleboog, heup, knie, enkel);

- vuistjes gebald;

- grijpreflex: wanneer de handpalm wordt aangeraakt klemt het kind de hand dicht; kan niet loslaten;

- in rugligging is het hoofd nog opzij gedraaid;

- symmetrische, a-ritmische reflexbewegingen van armen, voornamelijk vanuit de schouders (gewrichten kunnen nog niet afzonderlijk gebruikt worden);

- in buikligging wordt het hoofd in een reflex opzij gedraaid. Tilt het hoofd even op (reflex);

- na 4 weken kan het kind, wanneer in zittende houding gehouden, het hoofd enkele seconden overeind houden.


3.2  2e maand

In rugligging

- In rugligging a-ritmische trappelbewegingen met benen;

- zwaaibewegingen met armen;

- symmetrische stootbewegingen met armen en benen;

- ogen volgen bewegende objecten;

- fixatie ogen op schommelend speeltje.

In buikligging

- Hoofd en schouders opgetild tot het gezicht 45° geheven is;

- knieën niet meer steeds opgetrokken tegen de buik, strekbeweging van de heupen;

- ongerichte kruipbewegingen met armen en benen;

- in zittende houding gebracht kan het hoofd iets langer omhoog gehouden worden.


3.3  3e maand

- Hoofdbalans: in rugligging kan het hoofd in het midden gehouden worden;

- spel met vingers na ‚toevallige’ ontmoeting;

- in buikligging zijn kin en schouders even opgericht, steunend op de onderarmen; handen licht gebald; heupen meer gestrekt;

- drukke beweging in bad;

- de grijpreflex kan passief onderbroken worden;

- typerend bij verticaal houden zijn de gebogen gewrichten van de onderste ledematen: hurkhouding;

- houdt iets met 3e, 4e en 5e vinger vast (ulno-palmaire greep);

- pakt iets alleen als dat de hand raakt.


3.4  4e maand

- In rugligging kan het hoofd even opgericht worden;

- wanneer het kind op de zij ligt, rolt het zich op de rug;

- in buikligging kan het hoofd en de borst tot 90° opgericht worden, kind kijkt om zich heen; heupen volledig gestrekt;

- in zithouding gebracht kan ‘t zelf het hoofd rechtop houden; blijft zitten met steun;

- bij het grijpen zijn er meebewegingen in de andere hand;

- het handje is meestal open;

- speelt met de handen midden voor zich;

- houdt iets met de hele hand vast;

- slaat met de handen op b.v. de tafel;

- draait het hoofd bij het nakijken van een bewegend object tot 90°.


3.5  5e maand

- In rugligging kan het hoofd tot 45° opgericht worden;

- wanneer aan de handen uit rugligging opgetrokken, komt het met hoofd en schouders mee omhoog;

- kan de benen omhooggestrekt heffen;

- kan van de buik naar de rug rollen;

- in buikligging overwegend steun op de onderarmen;

- begint te steunen op de handpalmen;

- kan met enige steun zitten;

- bij het grijpen doen de ogen mee;

- grijpen met de vlakke hand; ‘pakt’ toevallige voorwerpen in de buurt;

- brengt een voorwerp middenvoor, gebruikt de beide handen tegelijk;

- kan iets doelbewust -maar wel langzaam- loslaten.


3.6  6e maand

- Het hoofd energiek omhoog wanneer je aanstalten maakt het kind tot zittende houding op te trekken;

- in buikligging steunt het op de handen, armen en vingers gestrekt; bewegingsvrijheid voor hoofd en schouders;

- indien het iets wil pakken trekt het een been bij, zonder dat het al kruipen kan;

- kan eventjes alleen zitten;

- kan staan met steun onder de armen, benen dragen gewicht grotendeels; de voetzolen moeten plat neergezet kunnen worden;

- bij het grijpen pakt het kind voorwerpen van de ene in de andere hand over;

- de handpalm zowel als de duim en vingers worden gebruikt wanneer het kind een voorwerp vastpakt (is radiaal-palmair grijpen). Dit is het begin van de duimoppositie (het tegenover de andere vinger plaatsen van de duim en het roteren van de duim om zijn eigen as, zodat de duimnagel naar boven gekeerd blijft).


3.7  7e maand

- Kan zich makkelijk van buik naar rug rollen en van de rug via de zij naar de buik, wat moeilijker is dan het eerste;

- in staande houding (steun onder armen) kan het afwisselend de ene voet na de andere omhoog tillen;

- bij het grijpen pakt het alles, slaat ermee op tafel recht naar beneden;

- pakt handig en rechtstreeks een voorwerp op;

- uni-lateraal reiken naar objecten: vaker met één hand dan met beide tegelijk, echter niet consequent links of rechts; geen sprake van dominantie;

- radiaal digitaal-greep.


3.8  8e maand

- In buikligging kan het kind nu op één hand steunen, waarbij de andere vrij is om iets te pakken;

- probeert door armen en benen te bewegen een voorwerp te pakken;

- zit los, heeft tendens om op naar voren gerichte hand te steunen;

- wanneer het met steun staat is er een loopbeweging, zonder echter vooruit te komen;

- het kind gooit alles op de grond;

- het kan twee voorwerpen vasthouden, ieder in één hand.


3.9  9e - 10e maand

- 'Kruipt’ enigszins, met het lijfje op de grond;

- zit los met rechte rug en kan naar voren leunen zonder het evenwicht te verliezen;

- goede coördinatie in zithouding;

- kan staan met steun;

- bij het grijpen gebruikt het de juiste kracht;

- pakt kleine dingen met de vingers;

- begin van de pincet-greep: een precieze greep met toppen van duim en wijsvinger;

- gebruikt de wijsvinger veel;

- opponeert de duim.


3.10  11e - 12e maand

- Zit los en kan het bovenlichaam vrij bewegen om met voorwerpen te spelen;

- kan zelf gaan zitten door op de buik te rollen, de benen te buigen en met de armen af te zetten;

- kruipt met buik via de grond in gekruist patroon;

- kan staan op handen en voeten;

- kan lopen op handen en voeten (berengang);

- loopt een paar stappen wanneer het aan twee handen wordt vastgehouden;

- trekt zich tot staande houding op aan het meubilair;

- loopt langs voorwerpen;

- kan zelf gaan zitten; dit is een intentionele handeling;

- de pincet-greep wordt goed uitgevoerd;

- kind moet op vlakke ondergrond stevig kunnen zitten (evenwichtsfunctie).


3.11  13e - 14e maand

- Eerste losse stappen met in drie gewrichten gebogen benen;

- kind kan nog niet plotseling stilstaan;

- kan de trap opkruipen op handen en knieën;

- na het grijpen kan nu makkelijk losgelaten worden;

- naar binnen gedraaide dwarsgreep; de hele hand wordt dwars om een potlood heengeslagen en de arm wordt naar binnen gedraaid (de arm steunt niet). Dit is een grove beweging vanuit schouders en ellebogen;

- kan eten met lepel, ondanks veel knoeien.


3.12  15e - 16e maand

- Kind kan gaan zitten vanuit rugligging;

- kan gaan staan vanuit liggende houding waarbij het zich op de buik rolt;

- loopt alleen, zonder rotatie van de wervelkolom op heupen, voeten uit elkaar recht naar voren; voeten worden niet afgewikkeld, maar plat neergezet; armen zijn uitgestrekt;

- stilstaan vraagt veel concentratie en inspanning;

- speelt in hurkzit, kan knielen;

- heeft bij het zitten een goed evenwicht;

- kan zelf op een stoel gaan zitten.


3.13  17e - 18e-maand

- Loopt enkele stappen zij- en achterwaarts;

- rent, maar wel houterig;

- kan de trap op, met 1 hand vasthoudend;

- kan nog niet op 1 been staan; bij het schoppen tegen de bal stapt het er tegenaan;

- drinkt alleen uit een beker, waarbij de handen een adequate greep hebben.


3.14  Tot 20 maanden

- Primitieve reflexen domineren.


3.15  1,5 - 2 jaar

- De loopbewegingen worden met meer zekerheid uitgevoerd, knie en elleboog zijn nog licht gebogen; schouders en armen zijn licht naar achteren gestrekt; de voeten worden nog plat neergezet;

- kind kan met hulp op één been staan;

- kan staand dingen oprapen van de vloer, zonder te vallen;

- kan rennen, met het lichaam licht naar voren gebogen;

- kan tegen een grote bal aanschoppen, zonder het evenwicht te verliezen;

- kan zelf de deur opendoen;

- gaat de trap af, vasthoudend met één hand en beide voeten op iedere trede plaatsend;

- eet zelf met een lepel (beheerst lepel-greep);

- kan gooien, maar nog niet in een bepaalde richting.


3.16  2 - 2,5 jaar

- Kind kan goed achteruit lopen;

- kan eventjes op één been staan;

- kan op de tenen lopen;

- draait in het rond op muziek;

- schopt voorwerpen voort;

- kan plotseling stilstaan;

- kan met beide voeten tegelijk omhoog springen, landt op de vlakke voet.


3.17  2,5 - 3 jaar

- Kan springen, met de voeten uiteen;

- springt van een traptrede af, met beide voeten tegelijk;

- begint alternerend (links/rechts afgewisseld) de trap te lopen, eerst met, later zonder hulp;

- kan tijdens het rennen van richting veranderen;

- beheerst nu het op de tenen lopen;

- kan op een driewieler fietsen;

- kan een grote bal vangen, met gestrekte armen en gooien zonder het evenwicht te verliezen;

- kan in een bepaalde richting gooien;

- vanaf deze fase zijn de lichaamsbewegingen vloeiender en evenwichtiger geworden;

- het grijpen is nu een dwars-greep met gestrekte wijsvinger;

- kind kan nu eten met vork, eventueel met lepel en vork (of mes).


3.18  3 - 4 jaar

- Komt vanuit de rugligging overeind door slechts licht op de elleboog te steunen en op de zij te draaien;

- kan met aaneengesloten voeten een paar maal achter elkaar springen;

- kan op één been het evenwicht bewaren;

- kan goed alternerend (links/rechts afgewisseld) traplopen;

- bij het lopen zwaait het kind met de armen, de voeten bij elkaar;

- kan nu enkele sprongen hinkelen;

- kan over een touw heen springen (± 5 cm hoog);

- kan vèrspringen, zich met beide voeten tegelijk afzettend (± 20 cm);

- gooit de bal overhands (± 1 m);

- vangt de bal met beide handen, maar drukt deze nog tegen het lichaam; buigt wel de armen;

- het kind is nu zeer druk in zijn bewegingen en doet graag evenwichtsoefeningen; het heeft veel ruimte nodig;

- schrijfgereedschap wordt niet langer met de gehele hand, maar met de vingers vastgepakt, de hand nog steeds naar binnen gedraaid (is penseel-greep). De pols beweegt al wel, de vingers nog niet.


3.19  4 - 5 jaar

- Kind heeft nu een goede algemene lichaamsbeheersing;

- het kind beweegt nu economisch;

- voortdurende wisseling van houding tussen zitten, staan, hurken;

- heeft plezier in hollen, klimmen, springen;

- kind kan nu ook hinkelen;

- het evenwicht moet goed zijn (kan over streep, balk lopen);

- kan een kleine bal vangen;

- kan vanuit de rugligging direct overeind komen;

- begin van mogelijkheid tot rolschaatsen, fietsen, steltlopen etcetera.


3.20  5 - 9 jaar

- Sterke behoefte aan veel beweging;

- kind kan goed het evenwicht bewaren op één been, ook met de ogen dicht;

- kan nu drie traptreden tegelijkertijd nemen;

- fietsen zonder zijwieltjes;

- kind denkt meer na voordat het iets doet;

- oefening van gecompliceerde bewegingen;

- kan goed vangen en gooien;

- gooit met totaalbeweging;

- sport en spel met wedstrijdkarakter;

- gecompliceerde bewegingen als touwspringen (draaien+springen) zijn nu mogelijk;

- kind kan nu bewegingen imiteren;

- kan eten en tekenen met een ‘volwassen’ greep.


3.21  9 - 12 jaar

- Hand-oogcoördinatie is goed ontwikkeld;

- lezen en schrijven grotendeels onder de knie;

- zinsconstructies worden ingewikkelder en woordenschat neemt toe;

- groeispurt en behoorlijk wat lichamelijke veranderingen;

- meer bewustwording van sociale waarden en normen;

- meer gevoel voor zelfredzaamheid en onaantastbaarheid;

- pesten komt veel voor op deze leeftijd;

- meer behoefte aan zelfstandigheid en privacy;

- verliefdheid;

- seksualiteit;

- internet begint ook een rol te spelen, zowel met positieve als negatieve effecten.



4  Bronnen


https://www.google.nl/search?q=lichamelijke+ontwikkeling+kind&sa=&tbm=isch&tbo=u&source=univ&ei=dCpNU82nGsbgOsecgaAD&ved=0CF8QsAQ&biw=1264&bih=723


http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/kinderen/26174-motorische-ontwikkeling-wat-kan-n-kind-op-welke-leeftijd.html


https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/Factheet-mediagebruik-9-12-jaar.pdf


1 http://hetkind.org/2012/09/26/over-het-werk-van-marianne-riksen-walraven-verbondenheidgehechtheid/


2 http://www.stichtingbkk.nl/pedagogisch-kader/pedagogisch-kader.html